De knechten hiernaast zijn de stille getuigen van een knap staaltje bluf. Paar maanden geleden werd aan mij gevraagd of ik de 37km wilde lopen tijdens de Beartrail. Ik zei ja. Voor het besef, deze loop gaat richting een marathon, maar dan over heuvels, dwars door de blubber, beekjes en graslanden en nagenoeg geen asfalt. Het was een schitterende loop en ik heb onderweg diepe dalen gekend en grote hoogten. Momenteel lig ik in bed zachtjes te huilen van de spierpijn in spieren die ik nog niet kende.
Dat was de korte versie, nu de long read. Voor mensen verslaafd aan dramatiek en avontuur heb ik een verslagje opgetikt. Dit alles natuurlijk heroïsch en meeslepend. Maar laat ik bij het begin beginnen. Omdat ik mijn dagen slijt in een Amsterdams kantoorpand, heb ik intussen een tik meegekregen van de Amsterdamse bluf. Dus als iemand vraagt: “ga je lekker mee, zevenendertig kilometer rennen over een belachelijk zwaar parcours vol stenen, gruis en modder?” “Oh en er zijn ook nog zevenhonderd hoogtemeters, zodat je constant tegen een heuvel op klimt of er weer één neer gaat” Enfin. Eens een bluffer, altijd een bluffer. Ik zei dus ja, en paste mijn trainingen aan, om vast te wennen aan de lange afstanden. Daarbij knalde ik elke maandagavond 20x de ‘Staverse Hoogte’ op, om te wennen aan verzuring. Want de Beartrail wordt gehouden in een prachtig deel van het Vlaamse gewest dat de hoogste heuvels huisvest van het Nederlandstalige België.
Vrijdagavond ging ik op pad met Klaas Visser en Bert Ras. Waar Bert mij zou vergezellen op de 37 en Klaas voor de 57 kilometer zou gaan. We sliepen in een klein hotelletje in een nog kleiner dorpje waar ik niet eens de naam van meegekregen heb. Kerkje, kroegje, supermarkt, apotheek en een Chinees. Dat werk.
Om zes uur zaterdagmorgen ging onze wekker, waar we ons volladen met bergen suiker. 2 liter sportdrank op m’n rug, gelletjes, krentenbollen, Dextro en een zak winegums. Zo ging ik als de gedroomde zoon van Willy Wonka richting de start.
Nadat we Klaas uitzwaaiden voor de start van de 57 kilometer, was een uur later om 10:00 de 37 aan de beurt. Bert en ik stonden met gierende zenuwen op het hoofdveld van Sportclub Voeren te wachten op het startschot. Beiden hadden nog nooit een dergelijke afstand gelopen en zo’n zwaar parcours was eigenlijk ook behoorlijk nieuw voor ons. En daarbij hoe houdt je lichaam het. Het kan zomaar dat je eigen er na een kilometer of twintig tabak van heeft.
En daar ging ik. In rustig drafje avontuur tegemoet. De eerste kilometers verliepen perfect. Ik liep heerlijk alleen, niets of niemand waar ik me om hoefde te bekommeren. Het stevige ontbijt was brandstof genoeg om de eerste taak te volbrengen; dus op naar de eerste verzorgingspost, zo rond het elf kilometer punt. Bij deze oase in het land vol puin en ellende gooide ik mezelf weer vol me chocolade, water en banaan. En na twee minuten daar wat gefluimd te hebben ging ik weer vol goede moed op pad. Maar waar ik eigenlijk verwachte nieuwe energie te krijgen ging ik eigenlijk steeds slechter. Ik voelde me leeg en opgebrand. Ik zag eigenlijk niet zitten om dit uit te gaan lopen. Heuvel op en heuvel af. Hoppend en springend van modderpoel naar karrespoor. De heuvels werden steeds zwaarder om te beklimmen, ik kreeg het warm en wilde stoppen. Diep in gedachten en innerlijk klagend buffelde ik door tot de vijftien kilometer. Waar we over een in onbruik geraakte karrenpad liepen. In mijn hoofd was ik aan het fantaseren hoe verschrikkelijk trailen eigenlijk is. Nergens is het fijn. Afdalen doet zeer aan je knieën, wanneer je omhoog gaat verzuren je spieren. Ik bedacht me dat lopen net zo verschrikkelijk is als met een lekkende tent op een festival staan. Tijdelijk leven zonder een thuis. Geen plek waar je graag bent. Juist op het moment dat ik verzwolg in al mijn ellende stapte ik half op een kei. Plots schreeuwde ik het uit van de pijn. Mijn enkel klapte in een hoek van 90 graden. Ik kon niet veel meer dan wat hinkelen. Verschillende lopers haalden me in en vroegen of ze iets voor me konden betekenen. “Nee” was het antwoord. Lopen jullie maar door. Ik bel zo wel naar de organisatie, ik kijk wel hoe ik dit oplos. Want dit kan niet verder zo. Minuten verstreken, was ik hiervoor naar België gekomen? Om uit te stappen op vijftien kilometer. Zoals een Lannister zijn schulden afbetaald, maakt een Visser alles af waar hij aan begint. Ik rekte wat, ik strekte wat. En als ik voorzichtig op een bepaalde manier ging lopen, dan ging het redelijk. Moest ik dan toch maar proberen om door te lopen? Ik besloot om er voor te gaan. De dood of de gladiolen. Ik moest wel voorzichtiger gaan lopen, dus ook het tempo wat terugschroeven om te voorkomen dat mijn al zwakke enkel weer dubbel zou klappen en ik wel echt zou moeten opgeven. Recht zo die gaat!
Herboren bedwong ik de paden en heuvels. Om zo richting de tweede verzorgingspost te gaan. Bij vertrek van de tweede post, kreeg ik weer een enorme energie dip. Daar gaat dus toch wat goed mis. Maar dat moet ik een andere keer eens uitvogelen. Leeg en ellendig sjokte ik de langste klim van het parcours op. Ondertussen bedacht ik de metafoor: dat zo’n loop diepe dalen en hoge pieken kent. Ik had poëet moeten worden.
Achter me hoorde ik twee lopers tegen elkaar zeggen dat we tot de finish nog maar een Dam tot Dam loop hoefden te lopen. Om te janken zo’n boodschap. Want de Damloop was de verschrikkelijkste die ik ooit gelopen heb. Maar dat terzijde. Ik moest bij die doem-praters weg. Ik gaf mezelf een trap onder mijn hol en liep voor wat ik waard was. De laatste zestien kilometer moesten eronder. Zo mooi dat tijdens zo’n loop niks meer ingewikkeld of genuanceerd is. Het enige dat telt is honger, dorst, vermoeidheid, huilen, lachen en genieten van de omgeving en het feit dat je loopt. Meer is er niet. Dus het kon me allemaal niets meer rotten, ik ging niet meer om de diepe plassen heen. Dwars erdoor. Prut tot aan m’n kin. Venijnig sprintte ik de laatste heuvels op en daar werden we in de afdaling richting een maisveld geleid. Waar plots de startboog opdoemde. Overweldigd door emotie (yes yes. Ik huilde) liep ik naar de finish. Wat een prachtige loop. Ik kwam al snel Bert tegen, die heel knap veertig minuten eerder finishte. Waar we gebroederlijk wachten op Klaas. Die z’n 57 zou finishen. Achteraf heeft Klaas het niet minder zwaar gehad dan ik, want hij kreeg koorts onderweg. Maar deze harde, liep evengoed door. Hij zei letterlijk: “deze man stapt nooit meer uit een wedstrijd”. Een tough cookie noem ik zo’n mens. Kortom, het was een prachtige dag, waar ik weer ontzettend veel over mezelf geleerd heb.
En nu? Ik zal me langzaam gaan voorbereiden om de Alpentrail. Want deze bluffer riep twee weken geleden dat ik daar ook wel aan mee zou doen. Recht zo die gaat.{jcomments on}